De puzzels liggen best op een open rek, op ooghoogte van de kleuters. Je stapelt best niet veel puzzels boven elkaar, indien nodig voorzie je meer legplanken.
Stel de puzzels gegradeerd voor, bijvoorbeeld met een groene bol voor de minder uitdagende puzzels, een rode bol voor de uitdagendere puzzels. Een tussenniveau (oranje) kan, maar moet niet.
Een puzzelkaart, puzzelrups, puzzeltrein e.d. kunnen voor kleuters duidelijk welke gradatie van puzzels ze best kiezen.
Puzzels kunnen aangepast worden in de loop van het jaar of naar gelang het thema. Eens nieuwe afbeeldingen kunnen kleuters motiveren. Zet een nieuw aanbod in de kijker, geef dit aanbod een bijzondere plaats op het rek. Je past het aanbod van de puzzels ook aan naar moeilijkheidsgraad. Het aanbod evolueert mee met het vermogen van de kleuters.
In de eerste kleuterklas gaat het nog vooral om puzzelinitiatie: insteekpuzzels, inlegpuzzels niveau 1, en 2, dominopuzzels. Ook losse-stukjespuzzels kunnen.
Je kan ook eens een puzzel zelf maken, door bv. een tekening te lamineren en te verknippen. Hierbij kan je ook voorbeeldkaarten voorzien. Door een grotere prent (poster) te verknippen kan je verschillende kleuters samen een puzzel laten leggen (elke kleuter beschikt over een aantal stukken).
Hoeveel stukjes een losse-stukjes-puzzel deze kleuters aankunnen, is niet zomaar te zeggen, omdat de moeilijkheidsgraad van een puzzel niet alleen van het aantal stukken afhangt. Sommigen leggen de lat op 10 stukjes, maar er zijn heel grote individuele verschillen tussen kleuters.
Voorzie plaats om de gemaakte puzzel een tijdje te etaleren. Het werkt motiverend voor kleuters als een afgewerkte puzzel niet meteen wordt opgeruimd.
Meestal wordt er aan tafels gepuzzeld, maar bij grotere puzzels , kan het aangewezen zijn om dit te doen op een mat of een glad tapijt.
(Boone, M., 2005; Rosseel, E., 2011)
We bieden ontwikkelkansen
Puzzelen biedt kansen om inzicht te verwerven in ruimtelijke relaties, en om zich te oefenen in het aanpakken van een opdracht.
WDmk1 Inzicht verwerven in ruimtelijke oriëntatie en ruimtelijke relaties
IVzv3
Doelgericht en efficiënt handelen door taken te plannen, uit te voeren, erop te reflecteren en waar nodig bij te sturen in functie van zelfredzaam en zelfstandig functioneren
IVzv4
Specifieke strategieën inzetten om vragen, opdrachten, uitdagingen en problemen efficiënt aan te pakken
Puzzelen veronderstelt daarnaast ook dat de kleuter gericht kijkt naar de kleuren, vormen en/of patronen (zintuiglijke ontwikkeling), om de puzzel juist te kunnen maken.
Groeien in puzzelen
Een puzzel maken betekent een zelfstandige opdracht maken.
Om een puzzel tot een goed einde te brengen moeten de kijk‐, denk‐ en doevaardigheden goed op elkaar afgestemd zijn ( = visuo-motoriek).
Het kijken en zien: visuele en ruimtelijke waarneming en oriëntatie
De zintuigen zelf zijn vanaf de peuterleeftijd goed ontwikkeld, met uitzondering van het dieptezicht, dat pas rond de leeftijd van 9 jaar volledig ontwikkeld is.
Toch gaan peuters en jonge kleuters meestal met weinig verfijning, weinig gedetailleerd waarnemen. Dit heeft vooral te maken door de ontwikkeling van de aandacht: peuters hebben een heel beperkte aandachtsspanne en kunnen nog makkelijk worden afgeleid door andere prikkels. Een jonge kleuter bezit ook nog niet voldoende strategieën om bewust en gericht iets waar te nemen (bv. wat verschillen en gelijkenissen betreft).
Het doen: de fijne motoriek of het uitoefenen van de bewegingen met de handen en de vingers.
De kleine motoriek van driejarigen is voldoende ontwikkeld om eenvoudige puzzels te hanteren of om vormen in openingen te steken. Aanvankelijk gebeurt dit nog met weinig soepelheid, en wordt het insteken of inleggen wat geforceerd.
Het denken: de integratie of samenwerking van het doen en het zien m.a.w. het plannen (redeneren en organiseren) van de uitvoering
De spanningsboog en taakgerichtheid is bij driejarigen nog heel beperkt.
Driejarigen kunnen nog makkelijk worden afgeleid door andere prikkels.
De kleuters kunnen hun werk aan de puzzel nog niet goed zelf organiseren. Dit kan wel lukken als de leerkracht de kleuters eenvoudige puzzelstrategieën bijbrengt.
(De Jonckheere, 2009; Boone,2005)
Begeleiding van de leerkracht
Je begeleidt de kleuters in het ontwikkelen van een goede puzzelstrategie.
Er zijn verschillende strategieën mogelijk. Observeer de kleuter en optimaliseer zijn puzzelstrategie.
Indien de kleuter helemaal lukraak te werk gaat, kan je een puzzelstrategie aanbrengen.
Bijvoorbeeld, de strategie bij een ‘losse-stukjes’-puzzel:
Eerst de puzzelstukjes met de afbeelding naar boven leggen en duidelijk naast elkaar leggen. Daarna zorg je dat alle puzzelstukjes in de juiste stand liggen. Je begint dan met de puzzelstukjes van de vier hoekjes te selecteren en te leggen, daarna doe je hetzelfde met de randen van de puzzel. Ten slotte leg je het middenstuk waarbij je sorteert naar kleur en/of naar de figuur.
De moeilijkheidsgraad van de puzzel hangt niet uitsluitend van het aantal stukken af, maar van verschillende factoren zoals de soort puzzel (bv. inlegpuzzel tegenover losse stukjes), het aantal stukken, de grootte van de stukken, de vorm van de stukken, de aard van de tekening (bladspiegel), de weergave van de grondplaat, de voorbeeldkaart, het onderwerp, het puzzelkader, enz. Wanneer de puzzels op het rek al in categorieën zitten volgens gradatie, kan je op basis hiervan al goed differentiëren.
Jonge kleuters nemen soms lukraak stukken die ze dan zomaar bijleggen, zonder inzicht. Deze kleuters begeleid je in het bekomen van inzicht in de puzzel, door bv. hen te wijzen op de grondplaat en/of de tekening op de puzzelstukjes.