De puzzels liggen best op een open rek, op ooghoogte van de kleuters. Je stapelt best niet veel puzzels boven elkaar, indien nodig voorzie je meer legplanken.
Stel de puzzels gegradeerd voor:
En groene, oranje of rode stip breng je aan op de kast én op elke puzzel.
Een puzzelkaart, puzzelrups, puzzeltrein e.d. maken voor kleuters duidelijk welke gradatie van puzzels ze best kiezen. Zorg ook voor een syteem waarin bijgehouden wordt hoeveel puzzels van een bepaalde categorie een bepaalde kleuter afgewerkt heeft. Ook de mogelijkheid voor kleuters om het werk aan de puzzel te evalueren, kan voorzien worden.

Puzzels kunnen aangepast worden in de loop van het jaar of naar gelang het thema. Eens nieuwe afbeeldingen kunnen kleuters motiveren. Zet een nieuw aanbod in de kijker, geef dit aanbod een bijzondere plaats op het rek. Je past het aanbod van de puzzels ook aan naar moeilijkheidsgraad. Het aanbod evolueert mee met het vermogen van de kleuters.

Zorg voor een rijke variatie aan soorten puzzels: klassieke ‘losse – stukken – puzzels’, inlegpuzzels (waarbij de inlegfiguur uit meerdere stukken bestaat), creapuzzels en steekmozaïeken, lagenpuzzels, staafpuzzels, vloerpuzzels. Voorzie puzzels met minder en meer stukjes. Voorzie puzzels met voorbeeldkaarten in kleur en zwart-wit, op gelijke grootte met de puzzel en kleiner.
Je kan ook eens een puzzel zelf maken, door bv. een tekening te lamineren en te verknippen. Hierbij kan je ook voorbeeldkaarten voorzien. Door een grotere prent (poster) te verknippen kan je verschillende kleuters samen een puzzel laten leggen (elke kleuter beschikt over een aantal stukken).

Hoeveel stukjes een losse-stukjes-puzzel deze kleuters aankunnen, is niet zomaar te zeggen, omdat de moeilijkheidsgraad van een puzzel niet alleen van het aantal stukken afhangt. Sommigen leggen de lat op 25 stukjes, maar er zijn heel grote individuele verschillen tussen kleuters.

Voorzie plaats om de gemaakte puzzel een tijdje te etaleren. Het werkt motiverend voor kleuters als een afgewerkte puzzel niet meteen wordt opgeruimd. Het moet ook mogelijk gemaakt worden om complexere puzzels in verschillende keren op te lossen.

Meestal  wordt er aan tafels gepuzzeld, maar bij grotere puzzels en bij puzzels waar kinderen nogal veel materialen (veel stukjes, grote voorbeeldkaart) voor nodig hebben, kan het aangewezen zijn om dit te doen op een mat of een glad tapijt.

(Boone, M., 2005 ; Rosseel, E., 2011)

Groeilijn

Om een puzzel tot een goed einde te brengen moeten de kijk‐, denk‐ en doevaardigheden goed op elkaar afgestemd zijn ( = visuo-motoriek).

Het kijken en zien: visuele en ruimtelijke waarneming en oriëntatie
De zintuigen zelf zijn vanaf de peuterleeftijd goed ontwikkeld, met uitzondering van het dieptezicht, dat pas rond de leeftijd van 9 jaar volledig ontwikkeld is.
Vierjarigen zullen nog aanvankelijk nog niet met veel verfijning waarnemen, maar ze groeien daar geleidelijk aan in. De kleuters hebben nog een eerder beperkte aandachtsspanne en kunnen nog makkelijk worden afgeleid door andere prikkels.  De kleuter ontwikkelt heel geleidelijk aan strategieën om bewust en gericht iets waar te nemen (bv. wat verschillen en gelijkenissen betreft).

Het doen: de fijne motoriek of het uitoefenen van de bewegingen met de handen en de vingers.
De meeste vierjarigen bezitten voldoende de nodige fijn motorische vaardigheden om puzzelstukjes van verschillende vormen te hanteren en deze, eventueel met enkele pogingen, op de gewenste plek te plaatsen.

Het denken: de integratie of samenwerking van het doen en het zien m.a.w. het plannen (redeneren en organiseren) van de uitvoering
De spanningsboog ontwikkelt zich, maar is nog beperkt.
De kleuter moet aangesproken worden op zijn interesse en niveau, om de taak te kunnen aanvatten en volbrengen.
Vierjarigen kunnen nog makkelijk worden afgeleid door andere prikkels.
De kleuter weet wat hij gedaan heeft en wat hij nog moet doen op een korte tijdspanne.

(De Jonckheere, 2009; Boone,M., 2005)

Begeleiding van de leerkracht

Je begeleidt de kleuters in het ontwikkelen van een goede puzzelstrategie. Er zijn verschillende strategieën mogelijk. Observeer hoe de kleuter aan de slag gaat, en begeleid hem bij het ontwikkelen van een strategie.

Wanneer een kleuter niet echt een strategie gebruikt, dan kan je zelf een strategie aanreiken.   Bijvoorbeeld, de strategie bij een ‘losse-stukjes’-puzzel:
Eerst de puzzelstukjes met de afbeelding naar boven leggen en duidelijk naast elkaar leggen. Daarna zorg je dat alle puzzelstukjes in de juiste stand liggen. Je begint dan met de puzzelstukjes van de vier hoekjes te selecteren en te leggen, daarna doe je hetzelfde met de randen van de puzzel. Ten slotte leg je het middenstuk waarbij je sorteert naar kleur en/of naar de figuur.

Een puzzel kan individueel, in duo’s of in kleine groep worden gemaakt (zo kan je sterkere en zwakkere puzzelaars koppelen). Vierjarigen zullen echter nog niet altijd voldoende kunnen samenwerken, en begeleiding kan dus vereist zijn.

Differentiatie

De moeilijkheidsgraad van de puzzel hangt niet uitsluitend van het aantal stukken af, maar van verschillende factoren:
soort puzzel (bv. inlegpuzzel tegenover losse stukjes), aantal stukken, grootte van de stukken, vorm van de stukken, de aard van de tekening (bladspiegel), de weergave van de grondplaat, de voorbeeldkaart, het onderwerp, het puzzelkader, enz.
Wanneer de puzzels op het rek al in categorieën zitten volgens gradatie, kan je op basis hiervan al goed differentiëren.

verdere differentiatie naar boven:
De knappe puzzelaars kunnen werken met de zwart-wit-voorbeeldkaarten, of zonder voorbeeldkaarten.

verdere differentiate naar beneden:
Kleuters die niet gemotiveerd zijn om te puzzelen kan je voorbereiden op het puzzelen door een verwante activiteit, zoals iets bouwen volgens een plan, modelbouw, een knikkerbaan constueren,…
Kleuters die nog voortdurend te werk gaan met gissen en missen, probeer je een puzzelstrategie bij te brengen. Begin met een puzzel met een grondplaat waarop je werkt. Stel gericht vragen (Wat zoeken we nu? Kijk eens naar het voorbeeld).
Een spelelement aan deze activiteit toevoegen, kan bij bepaalde kleuters motiverend werken. Bv. puzzelstukjes worden onder een klein aantal kleuters verdeeld, ieder mag om beurt één stuk proberen, wie eerst zijn stukjes kwijt is, is gewonnen. Dit spel moet je als leerkracht begeleiden.

Versterk het zelfwaardegevoel door te motiveren, stimuleren, maar verplicht het puzzelen niet, en verwacht ook niet dat elke puzzel wordt afgewerkt.Voor dit onderdeel is er nog geen inhoud.

Voorbeelden