De puzzels liggen best op een open rek, op ooghoogte van de kleuters. Je stapelt best niet veel puzzels boven elkaar, indien nodig voorzie je meer legplanken.
Stel de puzzels gegradeerd voor:
één, twee, drie, vier (eventueel ook vijf) zwarte stippen breng je aan op de kast én op de puzzel zelf. De stippen zijn volgens het getalbeeld van het eerste leerjaar. Indien de stippen voor verwarring zorgen, bv. omdat voor andere aanduidingen in de puzzelhoek ook deze stippen gebruikt worden, dan kan nog geopteerd worden voor kleuren, of een combinatie kleur-stippen.
Een puzzelkaart, puzzeltrein e.d. maken voor kleuters duidelijk welke gradatie van puzzels ze best kiezen. Zorg ook voor een syteem waarin bijgehouden wordt hoeveel puzzels van een bepaalde categorie een bepaalde kleuter afgewerkt heeft. Ook de mogelijkheid voor kleuters om het werk aan de puzzel te evalueren, kan voorzien worden.
Puzzels kunnen aangepast worden in de loop van het jaar of naar gelang van het thema. Eens nieuwe afbeeldingen kunnen kleuters motiveren. Zet een nieuw aanbod in de kijker, geef dit aanbod een bijzondere plaats op het rek. Je past het aanbod van de puzzels ook aan naar moeilijkheidsgraad. Het aanbod evolueert mee met het vermogen van de kleuters.
Zorg voor een rijke variatie aan soorten puzzels: klassieke ‘losse – stukken – puzzels’, maar ook staafpuzzels, lattenpuzzels, blokkenpuzzels, puzzels waarbij kleuters iets moeten construeren (bv. een slang maken), cijfer- en letterpuzzels, geometrische puzzels, lagen- of groeipuzzels, vloerpuzzels enz. Voorzie puzzels met minder en meer stukjes. Voorzie puzzels met voorbeeldkaarten in kleur en zwart-wit, op gelijke grootte met de puzzel en kleiner.
Je kan ook eens een puzzel zelf maken, door bv. een tekening te lamineren en te verknippen. Hierbij kan je ook voorbeeldkaarten voorzien. Door een grotere prent (poster) te verknippen kan je verschillende kleuters samen een puzzel laten leggen (elke kleuter beschikt over een aantal stukken).
Hoeveel stukjes een losse-stukjes-puzzel deze kleuters aankunnen, is niet zomaar te zeggen, omdat de moeilijkheidsgraad van een puzzel niet alleen van het aantal stukken afhangt. Sommigen leggen de lat op 50 stukjes, maar er zijn heel grote individuele verschillen tussen kleuters.
Voorzie plaats om de gemaakte puzzel een tijdje te etaleren. Het werkt motiverend voor kleuters als een afgewerkte puzzel niet meteen wordt opgeruimd. Het moet ook mogelijk gemaakt worden om complexere puzzels in verschillende keren op te lossen.
Meestal wordt er aan tafels gepuzzeld, maar bij grotere puzzels en bij puzzels waar kinderen nogal veel materialen (veel stukjes, grote voorbeeldkaart) voor nodig hebben, kan het aangewezen zijn om dit te doen op een mat of een glad tapijt.
(Boone, M., 2005; Rosseel, E., 2011)
Groeilijn
Om een puzzel tot een goed einde te brengen moeten de kijk‐, denk‐ en doevaardigheden goed op elkaar afgestemd zijn ( = visuo-motoriek).
Het kijken en zien: visuele en ruimtelijke waarneming en oriëntatie
De zintuigen zelf zijn vanaf de peuterleeftijd goed ontwikkeld, met uitzondering van het dieptezicht, dat pas rond de leeftijd van 9 jaar volledig ontwikkeld is.
Kleuters van de derde kleuterklas kunnen al op een relatief verfijnde manier waarnemen. De kleuter ontwikkelt geleidelijk aan strategieën om bewust en gericht iets waar te nemen (bv. wat verschillen en gelijkenissen betreft, het zien van deel-geheel, details).
Het doen: de fijne motoriek of het uitoefenen van de bewegingen met de handen en de vingers.
De meeste oudste kleuters bezitten de nodige fijn motorische vaardigheden om puzzelstukjes van verschillende vormen te hanteren en op de gewenste plek te plaatsen.
Het denken: de integratie of samenwerking van het doen en het zien m.a.w. het plannen (redeneren en organiseren) van de uitvoering
De aanvankelijk beperkte aandachtsspanne van deze kleuters groeit geleidelijk aan. De kleuters kunnen nog makkelijk worden afgeleid door andere prikkels, maar op deze leeftijd ontstaat al een zekere taakgerichtheid. Kleuters kunnen, eventueel mits hup, vooruit- en terugblikken om hun werk aan de puzzel te plannen.
(De Jonckheere, 2009; Boone, M., 2005)
Begeleiding van de leerkracht
Je begeleidt de kleuters in het ontwikkelen van een goede puzzelstrategie.
Er zijn verschillende puzzelstrategieën mogelijk. Observeer welke de kleuter gebruikt, en je kan deze optimaliseren. Je kan ook zelf een puzzelstrategie aanbrengen.
Bijvoorbeeld, een strategie bij een ‘losse-stukjes’-puzzel:
Eerst de puzzelstukjes met de afbeelding naar boven leggen en duidelijk naast elkaar leggen. Daarna zorg je dat alle puzzelstukjes in de juiste stand liggen. Je begint dan met de puzzelstukjes van de vier hoekjes te selecteren en te leggen, daarna doe je hetzelfde met de randen van de puzzel. Ten slotte leg je het middenstuk waarbij je sorteert naar kleur en/of naar de figuur.
Een puzzel kan individueel, in duo’s of in kleine groep worden gemaakt. Sommige kleuters leren van de strategieën die de andere kleuters inzetten.
Differentiatie
De moeilijkheidsgraad van de puzzel hangt niet uitsluitend van het aantal stukken af, maar van verschillende factoren:
soort puzzel (bv. inlegpuzzel tegenover losse stukjes), aantal stukken, grootte van de stukken, vorm van de stukken, de aard van de tekening (bladspiegel), de weergave van de grondplaat, de voorbeeldkaart, het onderwerp, het puzzelkader, enz.
Wanneer de puzzels op het rek al in categorieën zitten volgens gradatie, kan je op basis hiervan al goed differentiëren.
verdere differentiatie naar boven:
De knappe puzzelaars kunnen werken met de zwart-wit-voorbeeldkaarten. Eventueel kunnen die nog vergroot of verkleind worden (ander formaat dan puzzel). Je kan kleuters ook uitdagen zonder voorbeeldkaart te werken.
Een extra uitdaging (met wedstrijdgehalte) kan door puzzelstukken van twee puzzelstukken door elkaar aan te bieden en de kleuter te vragen beide puzzels te maken. De puzzelstukjes kunnen ook omgekeerd op tafel gelegd worden, zodat kleuters alleen op de vorm kunnen afgaan (puzzel met duidelijke contouren). De puzzel wordt gemaakt op een transparante plaat zodat het resultaat op het einde duidelijk is.
verdere differentiate naar beneden:
Kleuters die niet gemotiveerd zijn om te puzzelen kan je voorbereiden op het puzzelen door een verwante activiteit, zoals iets bouwen volgens een plan, modelbouw, een knikkerbaan construeren,…
Kleuters die nog voortdurend te werk gaan met gissen en missen, probeer je een puzzelstrategie bij te brengen. Begin met een puzzel met een grondplaat waarop je werkt. Stel gericht vragen (Wat zoeken we nu? Kijk eens naar het voorbeeld).
Een spelelement aan deze activiteit toevoegen, kan bij bepaalde kleuters motiverend werken. Bv. puzzelstukjes worden onder een klein aantal kleuters verdeeld, ieder mag om beurt één stuk proberen, wie eerst zijn stukjes kwijt is, is gewonnen.
Versterk het zelfwaardegevoel door te motiveren, stimuleren, maar verplicht het puzzelen niet, en verwacht ook niet dat elke puzzel wordt afgewerkt.