De jongste leeftijdsgroep heeft een bijzondere behoefte aan veiligheid en geborgenheid. Bewegingsspel en manipulatief spel staan centraal in de spelactiviteiten van de peuter.
De peuter ervaart een drang om veel te bewegen. Zijn kleine lichaam vraagt om te bewegen, om zo de lichamelijke functies te kunnen oefenen en ontwikkelen. Het spel van de peuter bestaat dan ook in grote mate uit bewegen. Ze zijn sterk motorisch bezig, maar het coördineren van bewegingen is nog moeilijk.
Deze jonge kinderen bevinden zich ook in de fase van het ontdekkend leren.
Binnen het manipulerend spel kunnen we deze varianten onderscheiden:
- sensopathisch spel: de zintuiglijke ervaringen die het kind beleeft aan het materiaal, staan centraal.
- effectspel: de materialen hanteren omwille van het effect dat het creëert. Dit kan samengaan met het bewegingsspel. De peuter bouwt bv. een toren met blokken om die dan met een grote zwaai telkens om te gooien. Het is net alsof het kind zich afvraagt: ‘Als ik dit doe, wat zal er gebeuren? Wat zal ik horen, voelen of zien?’
- functioneel spel: het hanteren van materialen met de bedoeling te ontdekken waarvoor het materiaal dient, en wat je met het materiaal kan doen.
Ook het imitatiespel begint met het nabootsen van handelingen, zonder dat er sprake is van het aannemen van een rol. De peuter neemt een voorwerp, verbeeldt zich dat hij telefoneert en zegt ‘hallo?’, ‘Ja, ja’… Daarop legt hij het voorwerp neer en begint iets anders.
Het groepsgevoel is nog niet echt aanwezig, peuters zijn nog eerder egocentrisch of “ik-gericht”. Het spel van peuters is nog voornamelijk solospel en parallelspel. De peuter speelt alleen en de andere aanwezige peuters worden soms als hinderlijk ervaren, wat zich kan uiten in agressief gedrag. Geleidelijk aan kunnen de peuters zich wel wat verbonden voelen met elkaar, spelen naast elkaar hetzelfde spel, maar zonder veel communicatie.
Animisme, dingen als levend wezen beschouwen, kenmerkt de kijk van de peuter op de werkelijkheid.
Een peuter kan zich vaak nog moeilijk verbaal uiten. Zijn woordenschat is nog beperkt, en hij kan nog niet zo goed articuleren. Zinnetjes van twee en drie woorden, gebruikt de peuter. In deze periode gaat het passief begrijpen van taal en het actief gebruiken van taal wel heel snel vooruit.
De peuter heeft vluchtige aandacht voor zaken die opvallen of hem interesseren, een peuter kan zich nog niet een tijd goed concentreren.
(Boone, 2008; De Jonckheere, 2009; Struyven, 2009; Janssen-Vos, 2009)