De fijne of kleine motoriek van peuters is nog volop in ontwikkeling. Voorzie daarom in de spelwerkplekken grotere materialen, die globale bewegingen vanuit de hand vereisen, en nog niet veel vingermotoriek vragen:
- Plasticine en andere materialen die aanzetten tot knijpen, kneden (verwacht geen vorm!).
- Grote bouwblokken, materialen die de peuter in of langs iets kan schuiven (blokkenstoof, kralenbaan, e.d.).
- Allerlei activiteiten die aansluiten bij het manipulerend spel en de kleine motoriek oefenkansen geven: met de handjes in scheerschuim bewegen, spelen met allerlei knopen, enz.
Ook het vrij scheuren van papier kan je in een speelwerkplek aanbieden. Heel jonge kinderen genieten ook van het geluid, het effect dat het scheuren van verpakkingen met zich mee brengt.
Zie ook: verkleedhoek, zand – en watertafel.
We bieden ontwikkelkansen…
Kleinmotorisch bewegen is deel van de persoonsgebonden ontwikkeling, een ontwikkelthema binnen het ontwikkelveld Motorische en Zintuiglijke ontwikkeling (Zill, katholiek basisonderwijs Vlaanderen).
We bieden materialen aan die spel mogelijk maken waarbij deze generieke doelen kansen krijgen :
MZkm1 Zelfredzaam zijn in het uitvoeren van manipulatieve handelingen in verschillende situaties; deze handelingen nauwkeurig, gedoseerd en ontspannen uitvoeren
MZkm2 Functionele grepen gedifferentieerd gebruiken voor het hanteren van voorwerpen
Naargelang de precieze activiteiten, kunnen ook andere doelen nagestreefd worden, zoals:
MUva3 De technische en expressieve vaardigheden die nodig zijn om zich muzisch uit te drukken in beeld, muziek, dans en drama verfijnen.
Groeien in kleine motoriek
Fijne motoriek heeft te maken met de bewegingen van de vingers, handen en pols. De fijn- (of klein-) motorische ontwikkeling duurt langer dan de ontwikkeling van de grove (of grote) motoriek.
Rond de leeftijd van 2,5 tot 3 jaar kan een peuter bijvoorbeeld kralen rijgen (zonder patroon), grof knippen met een schaar (op wat lukrake wijze), een bal gooien maar niet vangen. Veel bewegingen gebeuren nog vooral vanuit de schouder, en minder vanuit de pols, hand en nog minder vanuit de vingers. De handgreep primeert nog op de vingergreep, bijbewegingen met het hoofd komen veel voor.
Het oefenen van de kleine motoriek gebeurt in het manipulerend spel. De peuter gaat op in sensopathisch spel, effectspel en functioneel spel en oefent tegelijkertijd de klein motorische vaardigheden. Ook in het imitatiespel van de peuter kan de kleine motoriek geoefend worden.
De fijne motoriek van de peuter groeit, en zorgt in combinatie met de groeiende cognitieve ontwikkeling dat eenvoudige puzzels, mozaïekspelletjes e.d. mogelijk worden.
Begeleiding van de leerkracht
Observeer het spel in deze speelwerkplekken en pas het aanbod aan, zodat de peuters tot betrokken spel kunnen komen in hun zone van naaste ontwikkeling.
Soms weet een peuter niet meteen wat hij met het aangeboden materiaal kan doen. Je kan even plaatsnemen in deze speelwerkplek en zelf met het materiaal beginnen spelen. Op die manier demonstreer je de mogelijkheden van het materiaal.
Meespelen doe je door rustig plaats te nemen in de hoek, zonder meteen iets te zeggen of te doen. Je observeert enkel wat de peuters doen, en dan imiteer je dit spel. Je doet dus net hetzelfde wat de peuter doet. Je kan verwoorden wat je doet, op die manier rijk je taal aan, prijs de peuter ook in zijn spel. Probeer zoveel mogelijk het initiatief binnen het spel bij de peuter te laten. Na verloop van tijd kan je een nieuwe actie of spelmogelijkheid toevoegen, indien daar nood aan is.
(Boone, 2008; De Jonckheere, 2009; Struyven, 2009)