In de huis- en poppenhoek vindt de peuter herkenbare huiselijke materialen terug. Een tafeltje, enkele stoeltjes, een fornuis, wasbak, een kast met pannen, bestek, eet- en drinkgerei,…
Echte materialen zijn meestal te verkiezen boven de speelgoedversies, indien ze niet snel breekbaar zijn, maar voor de allerjongsten zijn er ook heel aantrekkelijke speelgoedsetjes.
Voorzie zeker niet teveel materiaal. Het moet voor de peuters overzichtelijk blijven.
Een keukentje:
Materiaal om te roeren, gieten, op te scheppen, af te wassen … Zorg voor voor pannen in verschillende groottes (bv. een grote, een middelgrote en een kleine pan).
Voorzie ook al wat materialen voor rollenspel met poppen in de huiskamer: kinderstoel, slabbetjes, enz.
Voorzie voeding in speelgoedversie. Zorg dat dit afwasbaar is (bv. van plastic), en veilig is (let op: peuters mogen het niet kunnen inslikken).
Een kast met legplanken is handig. Je kan er gelamineerde foto’s van het materiaal op kleven, zodat de juiste plaats van het materiaal voor de peuters duidelijk is.
Een telefoon kan ook spelimpulsen geven. Andere zaken kunnen eventueel ook: een kaptafeltje, een droogrekje,…
Enkele knuffels, gewone poppen, lappenpoppen, variaties van slappe poppen kunnen gebruikt worden. Zorg daarbij voor één of twee poppenbedjes met enkele lapjes stof en een poppenwagen. Het is ook interessant om voor minstens twee poppen met duidelijk herkenbare jongens- en meisjesgeslachtskenmerken te zorgen.
Voorzie enkele poppenkleertjes die weinig motorische vaardigheid vragen van de kleuters (1 grote knoop, met elastiek, hoed/muts).
Plastic poppen zijn makkelijk te gebruiken in verzorgingssituaties, terwijl lappenpoppen en knuffels zich beter lenen tot ‘flodderen’ en projectie van gevoelens.
Kinderen spelen graag met materialen die voor hen herkenbaar zijn, die thuis ook gebruikt worden. Verplaats je dus in het kind, probeer ook de gezinnen van de kinderen te leren kennen, zodat je een stukje ’thuis’ in deze hoek kan brengen.
(Boone, M., 2008 ; Decraene, R., 2005)
We bieden ontwikkelkansen
In het vrij spel in deze hoek krijgt de ontwikkeling op vele domeinen stimulansen. Zowel persoons- als cultuurgebonden ontwikkeling komt aan bod. De socio-emotionele ontwikkeling wordt gestimuleerd in het samenspel, net als de taalontwikkeling. Kleuters leren de werkelijkheid meer begrijpen door het rollenspel, kleuters nemen initiatief om het spel zelf vorm te geven.
In Zill kunnen we daarbij ook dit generieke doel aanduiden, behorende tot het ontwikkelveld Muzische ontwikkeling:
MUgr2 Durven fantaseren en verbeelden
MUva3 De technische en expressieve vaardigheden die nodig zijn om zich muzisch uit te drukken in beeld, muziek, dans en drama verfijnen
Groeien in spel
Manipulerend spel:
In de peuterklas neemt het manipulerend spel nog een heel belangrijke plaats in. Peuters experimenteren met voorwerpen en met hun mogelijkheden om met die voorwerpen om te gaan.
Symbolisch spel en rolgebonden handelingen:
Bij 2 –jarigen gaat het symbolisch spel over in spel met rolgebonden handeling en nog later in eenvoudig rollenspel. Bij symbolisch spel krijgt een voorwerp, attribuut, een betekenis. Een aantal papieren snippers worden bv. frietjes, een blokje dat je aan je oor houdt wordt een telefoon. Vanaf de leeftijd van ongeveer 2 jaar wordt het doen-alsof-spel uitgebreid. De handelingen van volwassenen of grotere kinderen al nagespeeld. Men spreekt van rolgebonden handelingen. Het spel vormt nog geen echt verhaal, maar beperkt zich tot ‘flarden’ of ‘momenten’. Het spel beperkt zich tot wat knuffelen, in een deken wikkelen en toedekken van poppen, even rondwandelen met een (al dan niet lege) buggy.
Het doen-aslof spel kan ook een manier vormen om driftbuien, frustraties, agressies af te reageren. Zo worden popjes en materialen eens tijdelijk op een hardhandige manier behandeld.
Peuters spelen nog hoofdzakelijk alleen, soms worden de andere aanwezige peuters nog als puur hinderlijk beschouwd. Geleidelijk aan is er ruimte voor parallelspel: peuters spelen naast elkaar, voelen zich in zekere mate verbonden met elkaar, maar communiceren weinig.
Geleidelijk aan (ongeveer op drie- à vierjarige leeftijd) evolueert het spel zich verder naar eenvoudig rollenspel. De kleuter gaat dan ook belang hechten aan het zich inleven in een bepaalde rol. Daarbij niet alleen de handelingen worden nagespeeld, maar ook wat die gespeelde personen zeggen, de relaties die ze hebben, wat ze zeggen, wordt belangrijk. Kleuters hebben dan een gezamenlijk spel, elk met een rol en een soort van ‘verhaal’ dat bij de rollen hoort. Eens de keuters aan dit spel toe zijn, moet het aanbod van de huishoek (en andere hoeken voor rollenspel) worden uitgebreid.
(Janssen- Vos, F, 2001 ; De Jonckheere, P., 2009; Struyven, K., 2009)
Begeleiding door de leekracht
De basishouding bij spelbegeleiding is het serieus nemen van het spel van de kinderen, en er willen en durven in meegaan.
Dit doe je door eerst een rustige, afwachtende en observerende houding aan te nemen. Je stelt je nabij op, en je kijkt en luistert aandachtig naar de kinderen, om goed te begrijpen waar hun spel precies om gaat, waar ze plezier in vinden en waar ze eventueel nog nood aan hebben.
Daarna kan je gaan meespelen, om zo een meerwaarde te bieden in de ontwikkeling van het spel, of, om door samen te spelen, te investeren in de relatie met deze kleuters.
Meespelen begint het best door dezelfde handelingen te stellen, als een kind doet in zijn spel. Door spel te spiegelen, stap je als het ware in het spel van dit kind, of van het groepje kinderen. Je kan je eigen spel gaan verwoorden (“Ik trek de pop een truitje aan. Het is koud.”), je kan ook het spel van de kleuter(s) verwoorden (“Jij geeft de pop een flesje, want ze huilde van de honger”). Bij peuters zal het meestal nog niet om rollenspel gaan, maar om het manipuleren van materialen in de huishoek. Dan ga je mee in dit soort spel, op dezelfde manier. Je kan de handelingen van de kleuter(s) ook bevestigen, prijzen. Dit kan ook opgemerkt worden door de kleuter(s), waarbij spontaan interactie ontstaat. Op deze manier doe je op een informele manier aan taalstimulering, maar ontstaat er tegelijk een gezellig moment tussen leerkracht en kleuter(s). Als leerkracht leer je de kleuter beter kennen en als kleuter ervaar je de leerkracht als een fijne persoon, die tijd maakt voor jou, naar je luistert en graag met je speelt.
Dit alles kan voldoende zijn. Als je het spel verder wilt uitbreiden of verdiepen, om de zone van naaste ontwikkeling bij de kleuters aan te spreken, kan dit vanaf dit moment, wanneer je helemaal ‘in’ het spel zit. Je kan zelf een bepaalde rol aannemen, om de kleuter te laten zien wat de rol inhoudt, je demonstreert dan bv. wat je doet als je een pop in bedje legt, je verwoordt daarbij ook je handelingen. Je kan andere activiteiten bij het spel betrekken, bv. je kan vragen om in de winkel nieuwe luiers te halen, of een kaart in te kleuren voor de verjaardag van de pop. Je kan dus nieuwe impulsen geven als het spel dreigt vast te lopen. Geef dus doen, denken en taal impulsen.
Wanneer je door jouw observerende houding, bepaalde emoties opmerkt bij de kleuters, moet je deze erkennen en ga je deze best ook verwoorden. Het kan heel heilzaam zijn voor kinderen, hun gevoelens in het spel te kunnen en te mogen uiten.
aandacht voor elk kind
Wanneer een kind emotionele problemen heeft:
Vaak zie je wel wie emotionele problemen heeft, of je merkt het op door gerichte observatie. Bv. een kleuter speelt altijd dezelfde rollen in de verkleedhoek, of is onafscheidelijk van bepaalde attributen. Speel mee met de kleuter, zo kan je zijn spel verrijken maar ook meer te weten komen over wat bij de kleuter leeft. Je kan specifieke kleding of andere spullen voorzien waarmee de kleuters hun problemen kunnen ‘spelen’ en verwerken, of waarmee ze zich gewoon wat kunnen afreageren.
Zorg voor de taalontwikkeling:
Benoem duidelijk de gebruikte materialen. Stel vragen m.b.t. het spel (bv. “Kan jij iets lekkers voor me maken? Wat lust jij graag? Hoe maak je dat?”) waardoor de kleuter ertoe aangezet wordt om zelf veel te praten.
Zorg voor de ontwikkeling van de kleine motoriek en de zelfredzaamheid:
Stimuleer klein motorische handelingen zoals roeren in een pannetje, bordjes stapelen in de kast, de tafel dekken,…
Voorbeelden
Algemeen