3 juli 2017

Mediagebruik bij oudere kinderen

Inleiding

Hoe ouder kinderen worden, hoe meer media een plaats in hun leven inneemt. Elke 2 jaar is er het ‘Apestaartjaren-onderzoek’ door LINC, mediaraven en de onderzoeksgroep MICT van de Universiteit Gent. Voor de leeftijdsgroep 9 tot 12 jaar werden in februari 2016 bij 18 klassen uit 9 Vlaamse scholen enquêtes afgenomen om zicht te krijgen op het mediagebruik van kinderen. Lees hier online het volledig rapport van 2016. Dit zijn de opvallendste resultaten van de steekproef:

 

De smartphone en tablet zijn dagelijkse gebruiksvoorwerpen geworden bij kinderen:

  • 72% van de kinderen die een smartphone hebben, mogen van de ouders zelf apps installeren.
  • Smartphones worden meer gebruikt om te spelen dan om te bellen of te sms’en.
  • Ze bekijken er ook filmpjes op en nemen foto’s.
  • Ze verkiezen de smartphone en tablet boven (mobiele) gameconsoles om spelletjes te spelen.
  • 41% heeft een eigen smartphone.
  • 90% van de kinderen hebben thuis toegang tot minstens 1 tablet, 18% bezit een persoonlijk exemplaar.

Meer dan 2/3de van de kinderen heeft een computer of laptop die ze niet met anderen moeten delen.

  • Ook hier gebruiken ze die vooral om te spelen.
  • Websites bekijken is de enige activiteit waar de computer het echt wint van de smartphone en tablet.

Er wordt geëxperimenteerd met sociale media, ook al mag dat wettelijk gezien nog niet.

  • Ketnet (43%) en YouTube (44%) blijven de populairste sociale media.
  • 38% gebruikt Facebook; 64% logt er elke dag in.
  • Snapchat (25%) en Instagram doen ook bij kinderen van de lagere school een opmars. Op Snapchat loggen 69% van de kinderen dagelijks in.
  • MovieStarPlanet (25%) en Google+ (30%) worden minder gebruikt dan 2 jaar geleden.
  • Kinderen zijn voornamelijk bevriend met hun directe omgeving en lijken de verschillende netwerken uit te testen om dan te blijven plakken op de netwerken waar de meeste vrienden zitten. Sociale media vormt een verlengde van hun wereld, waarin ze verder kunnen experimenteren, met elkaar communiceren, maar waarin ze ook soms overdrijven.
  • 15,6% met een Facebook-profiel zijn bevriend met hun leerkracht.
  • Op Instagram (46,3%) hebben ze het vaakst contact met beroemdheden en zijn ze het vaakst bevriend/liken of volgen een pagina met mensen die ze nog nooit in het echt gezien hebben (12%).

Het apestaartjaren-onderzoek (2016) sluit hun rapport af met volgende aanbeveling:

‘Als het op school over het gebruik van digitale media gaat, dan gaan de lessen voornamelijk over veilig online gaan, je privacy beschermen en je bronnen controleren. Dat juichen we uiteraard toe, maar waarom zouden scholen kinderen ook niet stimuleren en begeleiden om zelf op een creatieve manier media te maken?’

Ondertussen publiceerde apestaartjaren het nieuwe onderzoeksrapport van 2018. Deze kan je raadplegen via de deze link.

Overzicht van mediagebruik bij oudere kinderen

In het academiejaar 2016-2017 werd een onderzoek uitgevoerd vanuit VIVES, campus Tielt over het gebruik van media bij oudere kinderen. Het onderzoek gebeurde bij jongeren in West- en Oost-Vlaanderen. En vooral bij de jongsten moeten ouders het verbieden dat ze helemaal alleen op hun slaapkamer op het internet surfen. De risico’s zijn gewoon te groot, zeggen de onderzoekers. De kans bestaat dat ze naar pornosites surfen, bepaalde software downloaden of afspreken met mensen die ze niet kennen. Ouders kunnen het dus beter verbieden. Dat is efficiënter dan bepaalde websites te verbieden of de internetaccounts van hun kinderen te controleren. Dat soort regeltjes werkt eigenlijk niet, zeggen de onderzoekers (Radio 2, 2017). Andere conclusies zijn:

  • Kinderen/jongeren die vaak alleen op het internet surfen, voelen zich verdrietiger en eenzamer.
  • Kinderen/jongeren die veel op internet surfen, scoren op school vaak minder goed voor wiskunde.
  • Kinderen/jongeren die minder actief zijn op het internet, zijn vaak creatiever en vindingrijker.

Lees hier het volledig rapport van het onderzoek.

Een aantal conclusies

De onderstaande grafieken tonen aan op welke manier jongeren tussen de negen en veertien jaar internet gebruiken.

De grootste groep jongeren zijn gemiddeld tussen de 1 en 2 uur per dag online. Daarvan zijn ze meestal thuis online waarvan hoofdzakelijk in hun living en in hun slaapkamer.
Als jongeren online zijn, houden ze zich voornamelijk bezig met chatten, berichten versturen, muziek en sociale netwerken. In de minderheid houden ze zich bezig met aankopen en informatie gezondheid.

In de media

Ouders moeten hun kinderen jonger dan twaalf jaar verbieden om op hun slaapkamer op het internet te zitten. De kans dat ze dingen doen die ze niet mogen doen is te groot, zegt onderzoeker Peter Dejonckheere van hogeschool Vives aan Het Nieuwsblad (VTM Nieuws, 2017). – Bekijk hier het filmfragment via VTM Nieuws.


Snel vrienden worden op Facebook of chatten met iemand die je niet kent. Jongeren van 10 tot 14 jaar in West- en Oost-Vlaanderen zijn zich te weinig bewust van de mogelijke risico’s als ze op het internet surfen. Dat blijkt uit een onderzoek van de VIVES Hogeschool Campus Tielt. Daarom moeten er meer en betere sensibiliseringscampagnes komen vanuit de overheid, maar er blijft natuurlijk ook een belangrijke rol weggelegd voor de ouders en de school, zegt VIVES. Peter Dejonckheere, VIVES Campus Tielt: “Er moeten sensibiliseringscampagnes opgezet worden vanuit de overheid, bijvoorbeeld om jongeren meer te laten nadenken over de gevaren of om bewuster om te gaan met het internet, en wat men doet met informatie die men op het internet wil plaatsen. Dit gebeurt al, maar het moet nog meer, ook in de scholen.” – Bekijk hier het filmfragment via FOCUS WTV.

Het rapport wordt nog verder uitgediept bij Psychisch onwelbevinden en internettoegang op slaapkamer bij het deel Digitale media schadelijk?

Online pesten

In het academiejaar 2017-2018 werd er een onderzoek gevoerd naar de gevaren van het internet, namelijk cyberpesten. Uit de literatuur blijkt dat cyberpesten voornamelijk voorkomt bij jongeren tussen 8 en 15 jaar. In ons onderzoek focussen we op jongeren tussen 10 en 14 jaar. Net omdat ze dan het meest vatbaar zijn en online de eerste stappen zetten. Men weet ook dat 50% van de jongeren al geconfronteerd werd met cyberpesten. Dit blijft helaas onzichtbaar voor volwassen doordat de slachtoffers zwijgen tegen hun leraren.  In het onderzoek werd cyberpesten in kaart gebracht. Op welke manier doet men aan cyberpesten? Is er een verband tussen de persoonlijkheid van het kind en cyberpesten?

De bedoeling van het onderzoek van dit jaar was om de problematiek van online pesten, ook wel cyberpesten genoemd, in kaart te brengen. Het verkennend onderzoek focust zich op jongeren – de respondenten – tussen de 9 en 15 jaar. In het onderzoek werden er verbanden gezocht tussen dader en/of slachtoffer van online pesten met psychisch welbevinden van de jongeren en de reacties van de ouders. De resultaten zijn hoofdzakelijk van belang voor de opvoeders van de jongeren. Deze groep is zeer breed en gaat van de ouders, voogden, familieleden, tot leerkrachten in wording en opvoeders.

Tussen de maanden oktober en januari werden er meer dan 1300 scholieren geïnterviewd rond het thema cyberpesten. Naast de scholieren werden ook de ouders van de scholieren bevraagd via een schriftelijke enquête. Deze interviews werden zowel door de studenten van de lerarenopleiding VIVES campus Kortrijk als door leerlingen uit de derde graad van het secundair onderwijs afgenomen. Voor dit onderzoek werkte VIVES samen met andere secundaire scholen , uit West- en Oost-Vlaanderen. Op deze manier leren de leerlingen uit het secundair onderwijs omgaan met onderzoeksvaardigheden.

1 op 20 onderhevig aan cyberpesten

De studie toont aan dat het niet evident is om online pesten te detecteren als opvoeder, ouder of leerkracht, doordat er een rechtstreekse confrontatie ontbreekt. Bij cyberpesten is er steeds een digitaal scherm aanwezig dat gebruikt wordt als kanaal om het pestgedrag te uiten. Er is dus geen directe controle door een opvoeder. Bij cyberpesten zijn de daders hierdoor ook niet gebonden aan een specifieke ruimte, zoals de speelplaats, of aan een specifieke tijd, zoals tijdens de schooluren. Cyberpesten doet zich dus overal en op elk moment voor. De studie toont dan ook aan dat ongeveer 6,5% van de bevraagde scholieren (9-15 jaar) al eens online gepest is geweest. In een klas van 20 leerlingen wordt er dus ongeveer 1 leerling gepest via het internet.
De slachtoffers van cyberpesten kunnen verschillende leeftijden hebben. Daarnaast is cyberpesten een genderneutraal gegeven: het maakt niet uit of je een jongen of meisje bent, de kans om slachtoffer te worden van dit fenomeen, is even groot.

Verband tussen offline en online pestgedrag

Uit het onderzoek komt naar voren dat wanneer jongeren traditioneel gepest worden, zoals bijvoorbeeld op de speelplaats, ze dit ook sneller online zullen merken. Er is dus een verband tussen het offline en online pesten. Daarnaast geven de jongeren tussen de 9 en 12 jaar sneller offline pesten aan in vergelijking met jongeren tussen de 12 en 15 jaar. Alertheid van leerkrachten, ouders en opvoeders is een must bij de opsporing van offline pestgedrag in de lagere school.

Opsporing van cyberpesten

De opsporing van cyberpesten is belangrijk. De studie toont aan dat de scholieren in mindere mate het online pestgedrag rapporteren of melden aan een volwassene. Slechts 45% van de scholieren zal het cyberpesten rapporteren. Deze rapportering kent bij kinderen uit het lager onderwijs en scholieren uit het secundair onderwijs duidelijke verschillen. De kinderen uit het lager melden het in eerste instantie aan de ouder, terwijl de scholieren uit het secundair onderwijs het pestgedrag eerder delen met een vriend of vriendin. Toch blijft het verontrustwekkend dat meer dan de helft van de jongeren het pestgedrag niet rapporteert. Het pestgedrag blijft dus onder de radar. De participanten geven aan online pesten te negeren, bang te zijn om zelf slachtoffer te worden of verzwijgen net het pestgedrag omdat het slachtoffer hen met de info vertrouwt. De opsporing en detectie van cyberpesten door een volwassene, is dus een heuse uitdaging.

Vrijheid en betrokkenheid

Binnen veel gezinnen wordt het thema cyberpesten niet besproken. De ouders geven aan dat het niet van toepassing is, of dat het nog niet aan de orde is. Daarnaast zijn de ouders minder betrokken en geven ze de jongeren ook meer vrijheid. De reden hiervan is de kloof op digitaal vlak tussen de kennis en interesse van de ouders en kinderen. Zo volgen deze ouders de technologische ontwikkelingen van sociale media in mindere mate op. Het onderzoek toont aan dat hoe ouder de kinderen worden, hoe minder de ouder betrokken is met het online gedrag van het kind en hoe meer vrijheid er gegeven wordt aan het kind.

Gescheiden ouders

Jongeren met gescheiden ouders zijn kwetsbaarder om slachtoffer te worden van cyberpesten dan jongeren waarvan de ouders niet gescheiden zijn. Dit is één van de opvallendste resultaten uit het onderzoek. Daarnaast vertonen de jongeren, die een groter gevaar hebben om slachtoffer te worden, een lagere betrokkenheid in het dagelijks leven. Deze doelgroep voelt zich emotioneel instabiel met bijkomende negatieve ervaringen, zoals cyberpesten.

Adviezen

Tijdens het onderzoek werd er opgemerkt dat er weinig initiatieven zijn om cyberpesten op een preventieve manier aan te pakken, zeker in vergelijking met het buitenland. Daarom blijft de waakzaamheid van de leerkrachten in het onderwijs van cruciaal belang. In het lager onderwijs kunnen de leerkrachten alert zijn om het traditioneel pesten op te sporen. In het secundair onderwijs is dit minder evident. De school kan initiatieven tonen om de rapportering van cyberpesten laagdrempelig te maken, door bijvoorbeeld een brievenbus voor anonieme meldingen op te zetten. Het onderwijs kan ook inzetten op toegepaste opleidingen, waarbij de scholieren leren hoe ze moeten omgaan met cyberpesten; dit zowel als slachtoffer en dader, maar hoofdzakelijk als omstaander.

Eén van de belangrijkste adviezen uit het rapport is dat de ouders en de leerkrachten tijdig in dialoog moeten gaan met de adolescenten en de kinderen. Deze dialoog mag geen issue vormen. Jongeren krijgen al op een vroege leeftijd een smartphone met toegang tot het internet en worden blootgesteld aan cyberpesten. Het thema rond cyberpesten moet hiervoor besproken worden. De ouders en leerkrachten moeten de nodige kennis rond sociale media beheersen. Deze kennis kan overgedragen worden door de organisatie van informatieavonden voor en door scholen, gemeentes, comités en andere organisaties. Interesse hebben en tonen in de jongeren en sociale media is heel belangrijk om samen preventief te werken rond het thema van cyberpesten.

Raadpleeg hier het onderzoeksrapport.

In de media

“Elk jaar zet de lerarenopleiding van VIVES, campus Kortrijk en Tielt, een maatschappelijk onderzoek op touw. Het onderzoek heeft steeds dezelfde doelstelling: de leerkrachten in opleiding bewustmaken van de maatschappelijke kwesties en hen laten nadenken hoe ze hier het beste mee omgaan. Op woensdag 25 april werd de slotdag georganiseerd op de VIVES campus in Kortrijk rond het thema online pesten. Tijdens deze interactieve slotdag werden de onderzoeksresultaten in de kijker gezet en vond er een panelgesprek plaats met experten, een bekende Vlaming en de onderzoeker.” – Bekijk hier het filmfragment via FOCUS WTV.

Types van mediagebruikers

Doorheen al deze cijfers kunnen we verschillende types van mediagebruikers onderscheiden (Van Beemt, 2010):

  1. Traditionalisten: maken gebruik van basale, oudere internetfaciliteiten (e-mailen, websurfen, informatie zoeken, chatten).
  2. Netwerkers: onderscheiden zich door het gebruik van diverse soorten social software zoals Facebook en dergelijke voor contacten met vrienden.
  3. Gamers: maken gebruik van allerlei speltoepassingen, volgens het apenstaartjaren-onderzoek vooral via games op hun smartphone en tablet.
  4. Producenten: dit zijn leerlingen die YouTube, Facebook, Snapchat … gebruiken om iets over anderen te weten te komen, of die zelf mediacontent plaatsen – ‘produceren’ – op deze kanalen.

Voor leerkrachten is het belangrijk om deze vier types te herkennen, omdat dat aanknopingspunten geeft voor de inrichting van het onderwijs. De vier gebruiksersgroepen hebben namelijk opmerkelijk veel overeenkomsten met manieren van informatieverwerking of leerstijlen. Zo geldt voor de traditionalisten dat zij vooral tekst consumeren. Gamers zijn meer beeldgericht. Netwerkers produceren vooral tekst en producenten maken beeld, geluid en tekst. Mogelijk is er een sterker verband tussen mediaconsumptie enerzijds en leerstijlen anderzijds dan tot nu in kaart is gebracht. Inzicht in de mediaconsumptie van leerlingen zou leerkrachten de aanwijzing kunnen geven dat in een klas met veel “producenten” het zinvol kan zijn om vooral Web 2.0-toepassingen te gebruiken. Dit zou dan weer minder effectief zijn bij “traditionalisten” of “netwerkers” (Haan, 2010, p 188-189). Merk op: het is niet zo dat je een leerling in 1 hokje kan stoppen. In praktijk zullen de meeste leerlingen zowel traditionalisten, netwerkers, gamers en producenten zijn. Per leerling zal er echter een ander evenwicht zijn.