Online pesten
In het academiejaar 2017-2018 werd er een onderzoek gevoerd naar de gevaren van het internet, namelijk cyberpesten. Uit de literatuur blijkt dat cyberpesten voornamelijk voorkomt bij jongeren tussen 8 en 15 jaar. In ons onderzoek focussen we op jongeren tussen 10 en 14 jaar. Net omdat ze dan het meest vatbaar zijn en online de eerste stappen zetten. Men weet ook dat 50% van de jongeren al geconfronteerd werd met cyberpesten. Dit blijft helaas onzichtbaar voor volwassen doordat de slachtoffers zwijgen tegen hun leraren. In het onderzoek werd cyberpesten in kaart gebracht. Op welke manier doet men aan cyberpesten? Is er een verband tussen de persoonlijkheid van het kind en cyberpesten?
De bedoeling van het onderzoek van dit jaar was om de problematiek van online pesten, ook wel cyberpesten genoemd, in kaart te brengen. Het verkennend onderzoek focust zich op jongeren – de respondenten – tussen de 9 en 15 jaar. In het onderzoek werden er verbanden gezocht tussen dader en/of slachtoffer van online pesten met psychisch welbevinden van de jongeren en de reacties van de ouders. De resultaten zijn hoofdzakelijk van belang voor de opvoeders van de jongeren. Deze groep is zeer breed en gaat van de ouders, voogden, familieleden, tot leerkrachten in wording en opvoeders.
Tussen de maanden oktober en januari werden er meer dan 1300 scholieren geïnterviewd rond het thema cyberpesten. Naast de scholieren werden ook de ouders van de scholieren bevraagd via een schriftelijke enquête. Deze interviews werden zowel door de studenten van de lerarenopleiding VIVES campus Kortrijk als door leerlingen uit de derde graad van het secundair onderwijs afgenomen. Voor dit onderzoek werkte VIVES samen met andere secundaire scholen , uit West- en Oost-Vlaanderen. Op deze manier leren de leerlingen uit het secundair onderwijs omgaan met onderzoeksvaardigheden.
1 op 20 onderhevig aan cyberpesten
De studie toont aan dat het niet evident is om online pesten te detecteren als opvoeder, ouder of leerkracht, doordat er een rechtstreekse confrontatie ontbreekt. Bij cyberpesten is er steeds een digitaal scherm aanwezig dat gebruikt wordt als kanaal om het pestgedrag te uiten. Er is dus geen directe controle door een opvoeder. Bij cyberpesten zijn de daders hierdoor ook niet gebonden aan een specifieke ruimte, zoals de speelplaats, of aan een specifieke tijd, zoals tijdens de schooluren. Cyberpesten doet zich dus overal en op elk moment voor. De studie toont dan ook aan dat ongeveer 6,5% van de bevraagde scholieren (9-15 jaar) al eens online gepest is geweest. In een klas van 20 leerlingen wordt er dus ongeveer 1 leerling gepest via het internet.
De slachtoffers van cyberpesten kunnen verschillende leeftijden hebben. Daarnaast is cyberpesten een genderneutraal gegeven: het maakt niet uit of je een jongen of meisje bent, de kans om slachtoffer te worden van dit fenomeen, is even groot.
Verband tussen offline en online pestgedrag
Uit het onderzoek komt naar voren dat wanneer jongeren traditioneel gepest worden, zoals bijvoorbeeld op de speelplaats, ze dit ook sneller online zullen merken. Er is dus een verband tussen het offline en online pesten. Daarnaast geven de jongeren tussen de 9 en 12 jaar sneller offline pesten aan in vergelijking met jongeren tussen de 12 en 15 jaar. Alertheid van leerkrachten, ouders en opvoeders is een must bij de opsporing van offline pestgedrag in de lagere school.
Opsporing van cyberpesten
De opsporing van cyberpesten is belangrijk. De studie toont aan dat de scholieren in mindere mate het online pestgedrag rapporteren of melden aan een volwassene. Slechts 45% van de scholieren zal het cyberpesten rapporteren. Deze rapportering kent bij kinderen uit het lager onderwijs en scholieren uit het secundair onderwijs duidelijke verschillen. De kinderen uit het lager melden het in eerste instantie aan de ouder, terwijl de scholieren uit het secundair onderwijs het pestgedrag eerder delen met een vriend of vriendin. Toch blijft het verontrustwekkend dat meer dan de helft van de jongeren het pestgedrag niet rapporteert. Het pestgedrag blijft dus onder de radar. De participanten geven aan online pesten te negeren, bang te zijn om zelf slachtoffer te worden of verzwijgen net het pestgedrag omdat het slachtoffer hen met de info vertrouwt. De opsporing en detectie van cyberpesten door een volwassene, is dus een heuse uitdaging.
Vrijheid en betrokkenheid
Binnen veel gezinnen wordt het thema cyberpesten niet besproken. De ouders geven aan dat het niet van toepassing is, of dat het nog niet aan de orde is. Daarnaast zijn de ouders minder betrokken en geven ze de jongeren ook meer vrijheid. De reden hiervan is de kloof op digitaal vlak tussen de kennis en interesse van de ouders en kinderen. Zo volgen deze ouders de technologische ontwikkelingen van sociale media in mindere mate op. Het onderzoek toont aan dat hoe ouder de kinderen worden, hoe minder de ouder betrokken is met het online gedrag van het kind en hoe meer vrijheid er gegeven wordt aan het kind.
Gescheiden ouders
Jongeren met gescheiden ouders zijn kwetsbaarder om slachtoffer te worden van cyberpesten dan jongeren waarvan de ouders niet gescheiden zijn. Dit is één van de opvallendste resultaten uit het onderzoek. Daarnaast vertonen de jongeren, die een groter gevaar hebben om slachtoffer te worden, een lagere betrokkenheid in het dagelijks leven. Deze doelgroep voelt zich emotioneel instabiel met bijkomende negatieve ervaringen, zoals cyberpesten.
Adviezen
Tijdens het onderzoek werd er opgemerkt dat er weinig initiatieven zijn om cyberpesten op een preventieve manier aan te pakken, zeker in vergelijking met het buitenland. Daarom blijft de waakzaamheid van de leerkrachten in het onderwijs van cruciaal belang. In het lager onderwijs kunnen de leerkrachten alert zijn om het traditioneel pesten op te sporen. In het secundair onderwijs is dit minder evident. De school kan initiatieven tonen om de rapportering van cyberpesten laagdrempelig te maken, door bijvoorbeeld een brievenbus voor anonieme meldingen op te zetten. Het onderwijs kan ook inzetten op toegepaste opleidingen, waarbij de scholieren leren hoe ze moeten omgaan met cyberpesten; dit zowel als slachtoffer en dader, maar hoofdzakelijk als omstaander.
Eén van de belangrijkste adviezen uit het rapport is dat de ouders en de leerkrachten tijdig in dialoog moeten gaan met de adolescenten en de kinderen. Deze dialoog mag geen issue vormen. Jongeren krijgen al op een vroege leeftijd een smartphone met toegang tot het internet en worden blootgesteld aan cyberpesten. Het thema rond cyberpesten moet hiervoor besproken worden. De ouders en leerkrachten moeten de nodige kennis rond sociale media beheersen. Deze kennis kan overgedragen worden door de organisatie van informatieavonden voor en door scholen, gemeentes, comités en andere organisaties. Interesse hebben en tonen in de jongeren en sociale media is heel belangrijk om samen preventief te werken rond het thema van cyberpesten.
Raadpleeg hier het onderzoeksrapport.
In de media
“Elk jaar zet de lerarenopleiding van VIVES, campus Kortrijk en Tielt, een maatschappelijk onderzoek op touw. Het onderzoek heeft steeds dezelfde doelstelling: de leerkrachten in opleiding bewustmaken van de maatschappelijke kwesties en hen laten nadenken hoe ze hier het beste mee omgaan. Op woensdag 25 april werd de slotdag georganiseerd op de VIVES campus in Kortrijk rond het thema online pesten. Tijdens deze interactieve slotdag werden de onderzoeksresultaten in de kijker gezet en vond er een panelgesprek plaats met experten, een bekende Vlaming en de onderzoeker.” – Bekijk hier het filmfragment via FOCUS WTV.
In het ICT-onderzoek van VIVES campus Tielt/Kortrijk onder leiding van onderzoeker Peter Dejonckheere werd nagegaan op welke manier kinderen en jongeren (10-14 jaar) met internet omgaan en hoe de reactie van hun ouders daarop is. Daarvoor werd een vragenlijst gebruikt bestaande uit twee delen. Een eerste deel bevroeg het kind over zijn of haar internetgedrag. Een tweede deel bevroeg een van beide ouders in verband met het internetgedrag van hun kind maar andere factoren zoals de persoonlijkheid van hun kind, het aantal vrienden en de geschatte schoolresultaten werden eveneens bevraagd.
Volgende belangrijkste bevindingen kwamen uit het onderzoek naar voor:
- Kinderen tussen 10 en 14 jaar zijn veelvuldig actief op internet. Naarmate ze ouder worden neemt deze graad van activiteit toe.
- De jongste groep (10-12 jaar) is het minst online op de slaapkamer (waar er geen ouderlijke controle is), de oudere groep is dat het meest.
- Kinderen en jongeren zijn vooral begaan met communicatie op internet maar ook met gamen en muziek. Het aandeel sociale interactie is sterker bij oudere kinderen en adolescenten. Ook zijn jongens meer betrokken bij gamen op internet.
- Kinderen tussen 10 en 14 jaar verschillen (met uitzondering van gamen) weinig van elkaar voor wat betreft wat ze doen op internet.
- Er is een relatie tussen psychisch onwelbevinden en internetgebruik. Er werd gevonden dat hoe meer kinderen gevoelens van eenzaamheid en verdriet rapporteren, ze meer op internet actief zijn.
- Er is een relatie tussen psychisch onwelbevinden en mogelijke internetrisico’s. Deze risico’s werden bevraagd door 12 items: persoonlijke informatie over iemand op internet posten zonder toestemming; foto’s van vrienden of familie op internet laden zonder hun toestemming; online aankopen doen zonder medeweten van de ouders; passwoorden met iemand anders delen; software downloaden zonder medeweten van de ouders; mails of berichten openen van mensen die men niet kent; mensen ontmoeten die men enkel van internet kent; betrokken zijn in gesprekken waar mensen grove taal gebruiken; bedreigd worden op internet; gepest worden op internet; een webcam gebruiken; geschokt zijn van wat op internet te zien is.
Resultaten geven aan dat het vaker hebben van gevoelens van eenzaamheid samenhangt met bedreigd worden op internet en aankopen doen zonder medeweten van de ouders. Gevoelens van verdriet kunnen in verband gebracht worden met drie tendensen. Hoe meer kinderen verdriet rapporteren, hoe meer ze geneigd zijn om foto’s van vrienden of familie op internet te laden zonder hun toestemming, hoe meer ze mensen ontmoeten die ze enkel van internet kennen en hoe meer ze op internet al eens werden bedreigd.
Kinderen en jongeren met internettoegang op de slaapkamer, vertonen meer risicogedrag vergeleken met kinderen die geen internet op de slaapkamer hebben. Zo blijkt dat kinderen die internet op de slaapkamer gebruiken, duidelijk meer persoonlijke informatie over iemand op internet posten zonder hun toestemming, foto’s van vrienden of familie op internet laden zonder hun toestemming, aankopen doen zonder medeweten van de ouders, software downloaden zonder medeweten van de ouders, mails of berichten openen van mensen die men niet kent, mensen ontmoeten die men enkel van internet leerde kennen, betrokken geraken in gesprekken waar grove taal wordt gebruikt, meer bedreigd worden, vaker een webcam gebruiken en tenslotte vaker geschokt zijn door wat men ziet op internet.
Uit de bevraging kwam naar voor dat ouders buiten de slaapkamercontrole weinig effect hebben op het internetgedrag van hun kind (bv. websites afschermen, grenzen stellen,accounts controleren enz.). Wel kwam naar voor dat het hebben van oudere broers of zussen een beschermende factor was. Kinderen namen in dat geval minder ‘risico’s’.
Kinderen die lager scoren voor wiskunde, zijn die kinderen die meer op internet actief zijn. Ook blijkt er een negatief verband tussen de scores voor wiskunde en het emotioneel welbevinden van het kind. Voor lezen werd geen verband gevonden.
Op het vlak van persoonlijkheid werd een negatief verband gevonden tussen de persoonlijkheidstrekken vindingrijkheid, zorgvuldigheid en welwillendheid en diverse factoren van onveilig internetgebruik. Ook gaan kinderen die hoog scoren op vindingrijkheid (bv. creativiteit) en zorgvuldigheid minder actief zijn op internet.
Er bestaat weinig twijfel over het feit dat ouders bezorgd zijn om het internetgedrag van hun kind en dit neemt toe met de leeftijd en met de graad van activiteit op internet. Eveneens is men het erover eens dat ouders maar ook opvoeders en leerkrachten, een belangrijke opvoedingsrol zijn toebedeeld in verband met het verantwoord omgaan met internet. De vraag is echter hoe deze aanpak er precies moet uitzien. Positief is wel dat ouders, jongens en meisjes op dat vlak niet anders behandelen.
Soms wordt gesteld dat het monitoren of controleren van wat een kind doet op het internet een van de meest fundamentele elementen is waar ouders aandacht moeten voor hebben. Met name, nagaan wat kinderen doen en wat ze hebben gedaan, welke websites ze hebben bezocht, welke applicaties en programma’s werden gedownload of welke vrienden werden geaccepteerd. Ouders gaan soms nog een stap verder en gebruiken software om de internetactiviteiten van hun kind of hun adolescent geheel of gedeeltelijk op te volgen en te controleren. Niettegenstaande open of heimelijk monitoren een verschil in aanpak is, stelt men dat bij beide manieren, het kind vaak strategieën zal ontwikkelen om de controles te omzeilen.
Voorbeelden zijn het gebruik van internet buitenshuis door middel van smartphone-technologie, het gebruik van andere digitale tools in plaats van Facebook (die ouders en opvoeders niet of minder goed kennen), het inzetten van manieren om de eigen privacy beter af te schermen enz. Men stelt zich dan ook de vraag of monitoren wel steeds de goede pedagogische aanpak is. Monitoren kan misschien afhangen van de leeftijd en de rijpheid van het kind, een belangrijker aspect is wellicht dat men de privacy respecteert wanneer het kind of de jongere informatie met anderen deelt. Respect voor privacy is in dat opzicht een aspect dat zijn plaats heeft in de ontwikkeling van een kind of van een adolescent.
In het huidige onderzoek werden leerkrachten niet bevraagd. Wel houdt het gedrag van ouders (bv. grenzen stellen, bepalen wanneer men online gaat, accounts controleren, bepalen hoe men zich moet gedragen op internet, nagaan of websites geschikt zijn enz.) weinig verband met het risicogedrag van het kind of de jongere online. Dit wil niet zeggen dat opvoeders geen toezicht meer moeten houden want zo komen duidelijke verschillen naar voor met betrekking tot gedrag op internet bij kinderen die internet op de slaapkamer hebben vergeleken met kinderen die geen internet op de slaapkamer hebben. Echter, in de huidige studie willen we vooral pleiten om aandacht te bieden voor het omgaan met informatie, met name het groeien op vlak van mediawijsheid en dit reeds van in de basisschool. En wellicht zal het zo zijn dat ook ouders, opvoeders en leerkrachten zelf een weg te gaan hebben op het vlak van mediawijsheid (bv. veel ouders zetten zelf foto’s van hun kinderen op facebook zonder medezeggenschap van hun kind, dit is niet het goede voorbeeld). Het is zo dat kinderen en jongeren vaak de verantwoordelijkheid en de levenswijsheid missen met betrekking tot het omgaan met internet, die ouders en leerkrachten wel moeten kunnen bieden. Jongeren beseffen niet steeds de impact van wat ze op internet plaatsen of delen met anderen (bv. filmpjes, naaktfoto’s) en moeten in geval van problemen op volwassenen kunnen terugvallen.
Er is meer onderzoek nodig naar het gebruik van internet en psychisch welbevinden. Sociale media hebben eigen, specifieke kenmerken, die niet of minder in reële sociale interacties worden gevonden. Zo zal men bijvoorbeeld sneller persoonlijke informatie doorgeven aan anderen die men niet steeds goed kent, hierin schuilt een potentieel risico. In de huidige studie werden verbanden gevonden tussen internetgebruik en psychisch onwelbevinden, er werden eveneens verbanden gevonden tussen psychisch onwelbevinden en meer risicovol gedrag op internet. Deze effecten kwamen naar voor in de groep van 10 tot 14-jarigen en nog duidelijker in de groep van 16 tot 17-jarigen. De psychische toestand is echter niet noodzakelijk de oorzaak van het internetgedrag of omgekeerd (in de huidige studie werden enkel verbanden onderzocht). Toch is het van belang om bij de gevonden effecten stil te staan. Het is mogelijk dat kinderen en jongeren een toevlucht zoeken op internet om gemiste kansen in te vullen of ze zoeken naar aandacht die ze in de reële omgeving niet (kunnen) vinden. De kans is dan mogelijk groter om af te spreken met mensen die men enkel kent van internet of om persoonlijke informatie of informatie van anderen publiek te maken. Het is ook mogelijk dat het internet zelf aanleiding geeft tot een negatieve geluksbeleving. De negatieve impact van bijvoorbeeld sociale media op het ervaren van geluk kan ontstaan door sociale vergelijking en sociale conformiteit. Naarmate een kind ouder wordt, wordt het belang van sociale vergelijking en sociale conformiteit groter. Sociale goedkeuring houdt jongeren en kinderen in het spoor maar vereist dat men zichzelf vergelijkt met wat anderen doen, wat ze kunnen en hoe ze zich presenteren, in de werkelijkheid maar ook op internet. Het is pas later, en dit geldt overigens niet voor alle adolescenten, dat de ontwikkeling van het zelfbewustzijn, de adolescent in staat stelt om individuele verschillen beter te herkennen en om zichzelf hierin beter te kunnen plaatsen. Er is geen twijfel dat bepaalde sociale vergelijkingen van belang zijn voor de ontwikkeling van een positief zelfbeeld. Zo toonde onderzoek aan dat neerwaartse vergelijkingen (zichzelf als beter zien ten aanzien van anderen) aanleiding geven tot positieve effecten (o.a., minder angstig zijn, meer zelfvertrouwen hebben enz.). Echter bij opwaartse vergelijkingen, waarbij men zichzelf als ondergeschikt en zwakker ziet vergeleken met anderen, ziet men vaker een negatief welbevinden. De sterkte van deze effecten hangt af van individu tot individu maar ook van de frequentie waarmee dit gebeurt. Een veelvuldige opwaartse sociale vergelijking (bv. op Facebook) zal op lange termijn voor het emotioneel welbevinden van de jongere vaker negatief zijn.