Kenmerken en aanpak
Verkenning
- Voor wie is de tekst bedoeld?
De tekst die je gaat vereenvoudigen kies je in de eerste plaats uit voor de praktijk. Maar op basis van het technisch leesniveau of het woordgebruik concludeer je dat het niveau niet past bij de gekozen doelgroep.
- Welke soort tekst wordt het?
Afhankelijk van de basistekst die je kiest, wordt het een fictieve of zakelijke tekst. Het voorbeeld dat je verder op vindt, vertrekt van een zakelijke tekst. Je kan de principes ook toepassen op een verhaal, rekening houdend met wat je bij je doelgroep wil bereiken.
- Wat wil de lezer te weten komen?
De lezer wil de basisinformatie uit de tekst kunnen halen om iets bij te leren over een bepaald onderwerp. In het geval van het verhaal wil de lezer geboeid worden.
Inhoud zoeken
Voor de zakelijke tekst kan je in principe vertrekken van elke informatieve tekst die elementen bevat die jij wil behandelen in het thema voor wero. Zodra je de techniek van sleutel- en signaalwoorden begint toe te passen, zal je merken dat niet elke tekst even geschikt is om te herschrijven. Sommige teksten bevatten veel zijdelingse informatie die hun structuur eerder chaotisch maakt. Andere beperken zich tot de kern van het onderwerp en zijn zo makkelijker om te herschrijven.
Voor de verhalende tekst is het belangrijk om een keuze te maken die aansluit bij je eigen smaak, maar ook bij wat je doelgroep graag leest. Vervolgens is het van belang om de functies en motieven te onderzoeken die aan de basis liggen van het verhaal.
Voor de keuze van een verhaal kan je steunen op allerlei theoretische beschouwingen. Toch blijkt dat de spontane intuïtie al veel zegt. Wanneer je als onderwijzer geboeid geraakt door een verhaal, is dat meestal al een stap in de goede richting. De beste manier om een verhaal te selecteren is om het zelf te lezen en uit te proberen bij een bepaald publiek.
Voor een eerste graad komen geen al te lange verhalen in aanmerking. Fantasie- en dierenverhalen kunnen het erg goed doen: heksen, sprekende dieren en kabouters bijvoorbeeld. Kinderen uit de eerste graad kunnen ook nog erg geboeid luisteren naar klassieke sprookjes (Roodkapje, Assepoester, de wolf en de zeven geitjes …). Ook al hebben ze dat al eerder gehoord. Kinderen raken ook geboeid door verhalen waarin een echt kind de hoofdrol speelt, dat bijzondere gaven geeft of in een wereld vol fantastische kinderen is terechtgekomen: Sofie in de GVR (Roald Dahl), Pippi in Pippi Langkous (Astrid Lindgren) en Puk in Pluk van de Petteflet (Annie M.G. Schmidt).
Kinderen van een tweede graad kunnen erg geboeid geraken door iets ingewikkeldere verhalen, zoals ingewikkelde sprookjes, sagen en legendes. Er mag een grote spanningsboog inzitten. Spanningen en avontuur lijken van groot belang. Er mag zeker fantasie inzitten,maar het moet ook een zekere realiteitswaarde hebben zij het dan dat het gebeurt in een ver verleden, een verre toekomst of met dieren in plaats van mensen (zie het succes van Harry Potter, Jurrasic Parc …). Ook detectiveverhalen en science fiction worden populaire, domme of verwaande volwassenen belachelijk gemaakt worden, kan de pret niet op. Ze begrijpen ook steeds beter humor die gebaseerd is op woordspelingen.
Bij kinderen van de derde graad kunnen diezelfde verhalen het nog wel een tijdje doen, alhoewel er zich in toenemende mate een interesse voor bepaalde onderwerpen kan ontwikkelen. Een grote spanningsboog en verschillende verhaallijnen werken motiverend. Verder zijn historische verhalen en verhalen rond een eigentijdse problematiek erg zinvol.
Informatie ordenen
Gezien je vertrekt van een bestaande tekst, vertrek je ook van een bestaande structuur. Dit betekent dat je kapstok al een stuk gemaakt is. Om te analyseren of je tekst geschikt is om te herschrijven, zoek je per zin een sleutelwoord. Je duidt ook de signaalwoorden aan. Vervolgens ga je in je kladversie een schema opmaken waarin de sleutel- en signaalwoorden geordend worden.
Een sleutelwoord is een woord dat de essentie van een zin bevat. Een signaalwoord geeft je informatie over de structuur van de tekst: er volgt een opsomming (ten eerste, ten tweede …), een besluit (dus) of een voorbeeld (bijvoorbeeld).
Uitschrijven
Je schrijft uit volgens het plan dat je hebt gemaakt. Je probeert tijdens het schrijven op spelling en vaste vorm te letten. Voor de niveaubepaling van je tekst kan je gebruik maken van de technisch leesniveaus die afgebakend werden binnen AVI. Je kan hiervoor de volgende lijst als richtlijn gebruiken. Wie een tekst wil maken voor de onderbouw mikt op een niveau dat gaat tot ongeveer 5 of 6. Je zal dus wellicht bepaalde sleutelwoorden moeten vervangen door eenvoudiger woorden. Je kan hiervoor een woordenboek raadplegen of het meer specifieke synoniemenwoordenboek. Voor de bovenbouw kan je 9 als richtniveau nemen. Vanaf einde vierde leerjaar wordt een leerling immers verondersteld het hoogste leesniveau te halen.
Een overzicht van de niveaus:
- Niveau 1 (leesindex A > 100) korte zinnen, één per regel, samengestelde zinnen over twee regels verdeeld komen voor, af en toe hoofdletters. Eenlettergrepige woorden met eventueel één medeklinkercombinatie.
- Niveau 2 (leesindex A > 100) twee of drie medeklinkers vooraan of achteraan het woord, tweelettergrepige woorden zonder spellingmoeilijkheden, verkleinwoorden (huisje).
- Niveau 3 (leesindex A > 100) Zinnen kunnen doorlopen over de regels, alle typen één- en tweelettergrepige woorden, drie- en meerlettergrepige woorden zonder spellingmoeilijkheden.
- Niveau 4 (leesindex A > 100) leenwoorden zonder lastige, afwijkende teken-klankcombinaties.
- Niveau 5 (leesindex A: 99-94) Gemiddelde zinslengte: 7 woorden, gemiddelde woordlengte: 127 lettergrepen (123-130).
- Niveau 6 (leesindex A: 93-89) Gemiddelde zinslengte: 8 woorden, gemiddelde woordlengte: 132 lettergrepen).
- Niveau 7 (leesindex A: 88-84) Gemiddelde zinslengte: 9 woorden, gemiddelde woordlengte: 136 lettergrepen.
- Niveau 8 (leesindex A: 83-79) Gemiddelde zinslengte: 10 woorden, gemiddelde woordlengte: 141 lettergrepen.
- Niveau 9 (leesindex A: 78-74) Gemiddelde zinslengte: 11 woorden, gemiddelde woordlengte: 146 lettergrepen.
Controle
Laat je tekst even liggen en lees hem opnieuw. Leest het vlot? Gebruik de checklist om te kijken waar je op moet letten als je een tekst opnieuw leest. Laat, indien mogelijk, door iemand anders lezen. Wat niet duidelijk is, zal je misschien anders moeten formuleren. Spelfouten moeten er in elk geval uit. Als je tips krijgt over inhoud en vorm, mag je zelf kiezen wat je ermee doet. Voor creatief schrijven is de inbreng van de auteur de hoofdzaak. Voor zakelijk schrijven is het van belang om de schematische ordening van de sleutelwoorden terug te vinden in de eindtekst.
Om het technisch leesniveau van je tekst te controleren kan je gebruik maken van een gratis softwarepakket dat werd ontwikkeld door Guido Aerts. Je vindt de link makkelijk door ‘Avi niveau bepalen’ in Google in te voeren.